Hoe een kind in Nieuw-Dijk de oorlog en bevrijding beleefde

NIEUW-DIJK/DIDAM – Toen op 10 mei 1940 de Duitsers Didam binnenvielen, wist de pas 6-jarige Bertus Lanters al dat het niet goed zat. Nadat de Beekseweg was opgeblazen, trokken de Duitsers in colonne over de Geulecampweg, langs het huis van Lanters verder naar Westervoort en Doesburg. “Bij ons werd gestopt, omdat we een put hadden, waaruit water voor de paarden werd gepompt”, herinnert hij zich nog goed.

Het gezin van Jan Lanters en Lina van Hal met v.l.n.r. vader Jan, Ria (op schoot), Bertus, moeder Lina, Jan (op schoot) en Henk. Voor op het bankje Theo. Cilia moest nog worden geboren. Fotocollectie Bertus Lanters
Het gezin van Jan Lanters en Lina van Hal met v.l.n.r. vader Jan, Ria (op schoot), Bertus, moeder Lina, Jan (op schoot) en Henk. Voor op het bankje Theo. Cilia moest nog worden geboren. Fotocollectie Bertus Lanters

De bewustwording dat het echt oorlog was, kwam zo’n twee jaar later. “In die tijd hadden we veel onderduikers en kwamen de eerste Joden bij ons in huis”, zegt Lanters. “Voor ons waren het echter gewoon logés, over Joden werd niet gesproken.”

Onderduikers
Sommigen arriveerden ’s avonds en waren de volgende ochtend al weer weg. Net als de vliegeniers (Engelse piloten), die vanuit de Achterhoek bij Lanters kwamen. Vader Jan Lanters was bij de ondergrondse en bracht ze ’s nachts naar het patersklooster in Babberich, waar ze hun weg via het Pannerdens Kanaal naar Nijmegen vervolgden.

“Op een avond moest ik in de veldschuur zijn en kwamen er ineens vier, vijf, zes koppen boven het hooi uit. Ik vertelde moeder wat ik had gezien en ze zei alleen ‘ssst, niet over praten’. Later moest ik bij mijn vader komen, die me nog eens duidelijk maakte ‘dat wat ik had gezien, was horen, zien en zwijgen’. Vervolgens werd er nooit meer over gepraat.”

De verhalen over wat er zich tijdens de oorlog in huize Lanters had afgespeeld, kwamen pas veel later weer ter sprake. Toen hem er een jaar of vijf geleden naar werd gevraagd, schreef Bertus Lanters zijn belevenis van de oorlog als kind in Nieuw-Dijk op. Voor het jaarboek van de Oudheidkundige Vereniging Didam, dat in het kader van zeventig jaar bevrijding helemaal aan de Tweede Wereldoorlog is gewijd, vertelde hij zijn verhaal nogmaals.

Blokhoofd
Vader Jan Lanters was heel actief in de oorlog, waardoor ook oudste zoon Bertus die jaren intensief beleefde. “Mijn vader zat niet alleen bij de ondergrondse, maar ook in het verzet en hij was blokhoofd. Zo zocht hij mensen bij elkaar die moesten wachtlopen bij de spoorlijn om sabotage te voorkomen. Ook bracht hij de doden naar het lijkenhuisje in Didam. Zoals in het voorjaar van 1944 toen neef en buurman Jan Kaal en zijn paard werden doodgeschoten bij het mest uitrijden. Dat staat me nog helder voor de geest.”

Maar Lanters weet ook nog goed hoe zijn moeder ’s nachts bij kaarslicht de rozenkrans bad als vader onderduikers wegbracht naar Babberich. Ook herinnert hij zich nog de evacués, die vanuit onder andere Arnhem, Duiven en het Gelders Eiland, tijdelijk hun heil zochten bij de familie Lanters.

“En niet alleen de mensen, ook de beesten kwamen mee”, zegt Lanters. “Zo kwam in de herfst van 1944 de familie Van Sadelhoff bij ons. Zij namen vanuit het Loo bij Duiven wel zestig, zeventig koeien mee die bij ons in de veldschuur en bij de familie Scheers onderdak vonden.”

Bevrijding
De periode rond de bevrijding maakte Lanters eveneens heel bewust mee. Die eerste dagen van april werd er dan ook hard gestreden in Nieuw-Dijk. “Op 2 april legden de Duitsers op de Geulecamp mijnen”, zag Lanters. “Vervolgens groeven ze zich in langs de spoorlijn. Mijn vader en evacué Harrie Visser waarschuwden daarop de Canadezen, die een dag eerder in Nieuw-Dijk waren gearriveerd. Zij veegden met tanks en vlammenwerpers de spoorlijn schoon. Daarbij sneuvelden niet alleen de nodige Duitsers, maar ging ook een aantal woningen in vlammen op. Een dag later was de oorlog voorbij en waren we bevrijd